Nitraatweerbericht van oktober
Afgelopen seizoen hebben we iedere drie weken een Nmin-monster, in de laag 0-30 centimeter, genomen op de 25 referentiepercelen voor het Nitraatweerbericht. In de tweede week van oktober is op alle percelen een monster genomen tot 90 centimeter diepte, met een uitsplitsing van de lagen 0-30, 30-60 en 60-90 centimeter.
Dit was meteen de aftrap van de grotere Nmin-campagne die we als LLTB uitvoeren, waarin we 1000 Limburgse percelen laten bemonsteren in de periode van 15 oktober tot 1 december.
De uitslag van deze meting geeft de hoeveel stikstof (in de vorm van nitraat) weer die nog aanwezig is in de bodem. Omdat deze stikstofvorm uitspoelingsgevoelig is, is het van belang om te sturen op een lage Nmin-uitslag in het najaar. Dit voorkomt verlies van waardevolle stikstof en vermindert de nitraatuitspoeling naar het grondwater.
De streefwaarde voor de Nmin-uitslag verschilt per grondsoort, vanwege de verschillen in bodemkarakteristieken en de snelheid waarmee nitraat uitspoelt. Voor de zandgrond hanteren we een streefwaarde van 50 kg N/ha en voor klei- en lössgrond 80 kg N/ha (in de laag 0-90), mits de juiste maatregelen worden genomen om de beschikbare stikstof vast te leggen. Deze streefwaardes zijn afkomstig van de WUR. In Nederland is er ook steeds meer aandacht voor Nmin-monsters en wordt nog door verschillende instanties gekeken naar passende streefwaardes voor de Nederlandse omstandigheden.
In de grafieken zijn de driewekelijkse Nmin (0-30) uitslagen weergegeven, met op 13 oktober de uitslag van de meting tot 90 centimeter diepte. De laag 0-30 centimeter is blauw, 30-60 centimeter is oranje en de laag 60-90 is in groen weergegeven. De vorige metingen hebben we dus niet dieper dan 30 centimeter gemeten, wat niet wil zeggen dan in de laag 30-90 centimeter geen nitraat aanwezig was.
Aardappelen
Bij de aardappelen valt op dat de lage waardes op de zandgrond, niet leiden tot lage Nmin 0-90 uitslagen. Opvallend is dat de hoeveelheid nitraat in de laag 0-30 licht gestegen is op de drie zandpercelen. Dit kan een gevolg zijn van de oogst, grondbewerkingen en het inzaaien van het vanggewas. Deze werkzaamheden kunnen mineralisatie stimuleren in de bodem doordat er extra zuurstof in de grond komt.
Nog een opvallende waarneming is dat de Nmin 0-90 uitslag op de lösspercelen lager is dan verwacht op basis van voorgaande metingen. Perceel 16 zit netjes onder de streefwaarde, ondanks de hoge piek in de zomer. Perceel 23 heeft nog steeds een hoger uitslag, maar lager dan verwacht. Hier lijkt het verschil tussen zand en lössgrond goed naar voren te komen. Waar bij zandgrond nitraat makkelijker kan uitspoelen, is dat op löss minder het geval. Dat is onder andere te zien aan de hogere nitraatwaardes in de laag 30-60 op de zandgrond. Daarnaast lijkt op lössgrond de bodembiologie zeer goed in staat te zijn veel nitraat vrij te maken onder gunstige omstandigheden in de zomer, maar is deze ook weer in staat dit vast te leggen in de bodem.
Uien
Ook bij de uien zien we opvallende resultaten. Ten eerste lijken we hier een zelfde effect te zien als bij de aardappelen: het perceel op de lössgrond heeft een lagere Nmin 0-90 uitslag dan dat we op basis van eerdere metingen zouden verwachten. Perceel 10, op zandgrond, heeft de hele zomer iets lagere uitslagen gehad dan perceel 14, maar heeft een veel hogere Nmin 0-90 uitslag (415 kg N/ha).
Perceel 8 laat weer een heel ander beeld zien. Perceel 8 en 10 liggen dicht bij elkaar, dus weersinvloeden zullen vergelijkbaar zijn geweest. Ook pH en organische stofgehalte zijn vergelijkbaar. Het verschil in uitslag is dan ook lastig te duiden. Ondanks de verschillen tussen de percelen zijn alle uitslagen veel te hoog.
Mais
Bij de maïspercelen hoopte we op lage Nmin 0-90 uitslagen, omdat zeker de laatste weken de hoeveelheid stikstof in de laag 0-30 vrij laag was. Perceel 22 en 24b komen echter toch boven de streefwaarde (50 kg N/ha uit). Op perceel 22 is na de oogst 30 ton compost uitgereden, waarna een vanggewas is gezaaid. In compost zit een deel sneller beschikbare stikstof, die we nu waarschijnlijk meten. Op perceel 24b is de mais gedorst. Hier is rietzwenk ondergezaaid, dus er is geen bodembewerking meer geweest na het dorsen. Waarschijnlijk is het nog stikstof gemineraliseerd door het relatief warme najaar.
Suikerbieten
De bietenpercelen laten een mooi eenduidig beeld zien. de stikstof is ver opgemaakt door de bieten, met een lage Nmin 0-90 uitslag als resultaat. De diepe beworteling van de bieten en het lange groeiseizoen zijn hier een belangrijke oorzaak van.
Wintertarwe
Perceel 3 laat duidelijk het gevolg van bemesting op de stoppel zien. Na het dorsen is hier rundveedrijfmest uitgereden, waardoor de uitslagen de laatste weken gestegen zijn. Op perceel 18 is geen mest uitgereden na de oogst, waardoor de Nmin 0-90 zeer laag is.
Tuinbouwgewassen
Zoals verwacht komen de meeste tuinbouwpercelen hoog uit met de Nmin 0-90 metingen. Alleen de winterpeen (perceel 1) zit netjes onder de streefwaarde.
Blijvend grasland
Het grasperceel zit met een Nmin 0-90 uitslag van totaal 31 kg N/ha ver onder de streefwaarde. Dit hebben we vorig najaar bij veel graspercelen gezien. De continue groei en gedoseerde mestgift leiden tot een goede balans tussen bemesting en opname door het gewas.![]()
Conclusie
Deze uitslagen laten ons verschillende dingen zien:
- Behalve bemesting en grondbewerkingen spelen ook bodemkarakteristieken een grote rol in de hoeveelheid nitraat in de bodem. Deze invloeden beter begrijpen kan ons helpen beter te sturen op de stikstofbeschikbaarheid gedurende het seizoen.
- Er zijn grote verschillen tussen gewassen: grasland, granen en bieten kunnen moeiteloos met een lage Nmin 0-90 eindigen, terwijl bij aardappelen, uien en tuinbouwgewassen nog meer inzicht nodig is in bijvoorbeeld de meststoffenkeuze, bemestingsmomenten en rassenkeuze om de stikstofefficiëntie te verbeteren. We zien bij andere projecten gelukkig wel dat het kan, zowel in de aardappelen (met de aardappelpilot) als in de prei (met Grondig boeren met Prei), maar het vraagt een nieuwe kijk op bemesting en teelt, waarin veel meer rekening gehouden wordt met de bodem- en plantprocessen en naar meer elementen gekeken wordt dan enkel stikstof.