beweiden koeien in weiland zwartbont

Adviseur Ap: ‘Slim bemesten begint bij weten wat je bodem al kan’

Hoe maak je als melkveehouder een praktisch doordacht bemestingsplan? In gesprek met bodemadviseur Ap van der Bas

Bodemadviseur Ap van der Bas: ‘Een goed bemestingsplan draait niet om méér mest, maar om het slimmer benutten van wat je bodem al levert. Met de beperkte mestruimte en de zorgen om de waterkwaliteit is het belangrijker dan ooit om na te denken hoe je je mest gedurende het seizoen inzet’, vindt DAW bodemadviseur Ap van der Bas. ‘Het stikstofleverend vermogen (NLV) speelt daarbij de hoofdrol. Een bodem met veel organische stof, levert soms al zoveel stikstof dat extra bemesten weinig oplevert en zelfs risico geeft op te eiwitrijke kuilen, vertraging in gewas, afrijping (mais) of uitspoeling. Mijn belangrijkste advies? Eerst meten en weten, dan pas strooien.’

Waar begin ik als ik mijn bemestingsplan wil opzetten?

‘In de winter wanneer het meeste landwerk is gedaan en voorafgaand het nieuwe teeltseizoen is er ruimte om te evalueren en te plannen.

Het bemestingsplan begint wat mij betreft met het bouwplan:

  • Wat ga je komend seizoen telen?
  • Ga je nog grond uitruilen met een ander?
  • Wat voor grondsoort hebben je percelen?
  • Is er nog sprake van kortingen op één van je percelen?

Ik neem altijd het bouwplan en de gebruiksruimte per perceel als basis om te weten hoeveel stikstof ik komend jaar maximaal mag gebruiken. Veel van deze informatie vind je in de Gecombineerde Opgave. Daarnaast verzamel ik zoveel mogelijk informatie zoals bodem- en mestmonsters. Zo kijk ik per perceel wat de bodem aan bemesting nodig heeft. Let dit jaar ook extra op de rustgewasverplichting op zand- en lössgronden.’

Ik wil mijn dierlijke mest zo goed mogelijk benutten. Hoe pak ik dit aan als melkveehouder?

‘De wettelijke norm is nu voor iedereen 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare (RVO), aandachtgebieden uitgezonderd. In de praktijk komt dat neer op ongeveer 42,5 m³ mest per ha. Bij weidegang komt niet alles in de put terecht dus vaak blijft er 30–35 m³ over om uit te rijden. Idealiter bepaal je ook de kwaliteit van de mest met een mestmonster.’

‘Dierlijke mest werkt alleen optimaal als je het inzet op momenten dat de stikstof goed opgenomen kan worden. Melkveehouders hebben vaak mais en grasland, maar mais zou ik niet te veel bemesten met dierlijke mest. Zelf adviseer ik de 30-30-30-regel die de Commissie Mest (CDM) heeft opgesteld:

  • 30 m³ dierlijke mest,
  • 30 kg N in de rij,
  • 30 kg N uit bodem en vanggewas

Ja, je bemest dan iets onder, maar ik zie in de praktijk dat dat prima kan. Als je mais te veel bemest duurt het afrijpen van de maiskorrel langer. De oogst wordt dan ook later in het najaar, wat het oogsten vaak niet ten goede komt.’

Verbeter je bodemkwaliteit, verbeter je mest

En kan ik dan de dierlijke mest die ik overhoud van de mais inzetten op mijn grasland?

‘Jazeker! Wat je overhoudt aan dierlijke mest kun je nu effectiever inzetten op je grasland. Belangrijk is dat je de meeste drijfmest geeft bij de eerste en tweede snede, daar zit het hoogste rendement. De minerale stikstof uit de mest worden direct benut door het gras waardoor het hard groeit. Het organische deel komt later in het seizoen vrij. De groei is in het voorjaar het sterkst en de uitspoeling van meststoffen naar het oppervlakte- en grondwater is ook kleiner. Ik hanteer zo’n 25 – 30 kuub voor de eerste snede, een maaisnede. Wat je overhoudt, zo’n 10 kuub, is voor de 2e snede. Daarna ben je op je eigen land klaar met uitrijden. De rest van de mest moet worden afgevoerd of in opslag voor het volgende jaar. Zorg dus ook voor voldoende mestopslag.’

Ik wil liever gelijkmatiger over het hele seizoen drijfmest uitrijden, wat gebeurt er als ik in de zomer dierlijke mest opbreng?

‘Mijn vuistregel is: zoveel mogelijk in de eerste en tweede snede, daarna terugschakelen. Om verschillende redenen. In de zomer groeit gras minder hard, dus wordt de mest minder goed benut. Het organische deel van drijfmest komt laat vrij, waardoor de eiwitgehaltes omhoog zullen schieten in het najaar. Niet veel melkveehouders willen dat. Ten slotte is het risico op nitraatuitspoeling naar de bodem groot, met name op zandgronden.’

Naast dierlijke mest zet ik ook kunstmest in. Hoe weet ik wat ik moet strooien?

‘Om stikstofkunstmest, maar bijvoorbeeld ook kali, zwavel en kalk effectief op je land te brengen, is het belangrijk dat je weet wat er al in de bodem zít. Meten dus. Wat is het stikstofleverende vermogen (NLV) van je bodem? Om te weten wat je bodem nog nodig hebt, kijk je naar:

  • bodemmonsters (NLV, P, K, S, pH, OS,)
  • mestanalyses
  • kuilanalyses vorig seizoen

Gebruik daarnaast de bekende strooitabellen uit het bemestingsadvies van het CBGV en pas jouw gift aan op de nalevering van eerdere mestgiften, de grondsoort en dus het stikstofleverende vermogen (NLV) per perceel

Meten wapent je ook tegen onnodige adviezen van erfbetreders om kali te strooien. Dat is negen van de tien keer helemaal niet nodig. Wie inzicht heeft in de bodem weet wat wel nodig is en voorkomt daarmee overbemesting en daardoor schade aan de bodemstructuur én onnodige kosten! Voorkom in ieder geval overbemesting van stikstof. Daardoor loop je het risico op te veel eiwit in voorjaarskuilen, onnodig aankopen van kunstmest en meer kans op uitspoeling.’

Hoe ga ik om met kunstmest als mijn percelen zo verschillend zijn?

‘Maak de metingen van je bodem leidend bij het bemesten en durf eens mínder te bemesten. Maak de bemesting niet voor alle percelen gelijk, maar kijk per perceel wat de bodem nodig heeft. Percelen met een hoog stikstofgehalte (NLV) kunnen best een lagere gift krijgen. Dan houd je stikstof over voor de percelen met een lager NLV, die kunnen het benutten.’

‘Maak de metingen van je bodem leidend bij het bemesten’

Ik wil graag op eiwitgehalte in mijn kuilen sturen door middel van bemesting. Waar moet ik op letten?

Kijk altijd eerst naar je kuilanalyses van vorig jaar. Paste die kuil goed in het rantsoen voor je koeien? Of wil je meer RE in je rantsoen? Dan moet je meer N strooien. Streef je naar een lager eiwit, dan moet je minder stikstof strooien. Hierbij is een handvat dat 20 kg N meer of minder ongeveer 11 gram Re/kg ds verschil te weeg brengt. Heb je veel mais in het rantsoen, dan is meer eiwit in de kuil nodig. Voer je volledig gras dan juist minder.’

Heb je nog laatste tips om van volgens teeltseizoen een geslaagd bemestingsseizoen te maken?

‘Denk aan genoeg mestopslag. Een praktische tip, maar één cruciaal om mest goed te kunnen benutten. Nog vaak zie ik dat de putten in augustus leeggereden moeten worden. Zonde, want die mest doet niets meer en kun je in het volgende teeltseizoen niet meer gebruiken.’

‘Een praktische tip, maar cruciaal: denk aan genoeg mestopslag. Zo kun je je mest echt goed benutten’

Binnenkort in gesprek met je adviseur voor jouw bemestingsplan?
Wees goed voorbereid met deze 5 tips!

  1. Bodemmonsters paraat – NLV,P, K, S , pH, OS, → bepaalt strategie.
  2. Mestanalyse in huis – echte waarden voorkomen dure overbemesting.
  3. Kuilanalyses op tafel – geeft direct richting aan N-hoeveelheid per snede.
  4. Overzicht gebruiksruimte per perceel – via Gecombineerde Opgave: gewas, grondsoort, NV-gebied, kortingen.
  5. Kaart met opbrengstverschillen tussen percelen – basis voor perceelsgericht bemesten.